Beide partijen deden het op 11 oktober nochtans best goed. De KPB ging er met 10 stemmen op vooruit en de PVV met 450 stemmen. De CVP en BSP boetten respectievelijk 458 en 56 stemmen in. De verkiezing viel dus in het voordeel van de indieners van de aanklacht uit. Die klacht heeft evenwel alles te maken met de zetelverdeling. De KPB had net niet genoeg stemmen voor een zetel in de Ninoofse gemeenteraad. Die zetel voor de KPB ware, paradoxaal genoeg, goed nieuws geweest voor de PVV, want daardoor zou deze incontournabel geworden zijn voor een meerderheidscoalitie. Nu heeft de CVP een zetel ‘te veel’ waardoor de CVP en BSP met hun gezamenlijke zeven zetels de zes-zetels-sterke PVV opzij kon schuiven.
Omdat er volgens de KPB en de PVV toch wat onregelmatigheden bij de verkiezingen waren (zo waren er, ondanks het hogere aantal stemgerechtigden, minder stemmen uitgebracht dan bij de vorige verkiezingen in 1958), dienen de twee tegenpolen schijnbaar gezamenlijk een klacht in.2 De bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen geeft de KPB en PVV blijkbaar gelijk. Op de laatste dag van 1964 beslist men nieuwe verkiezingen uit te schrijven voor 21 februari 1965.3