De meeste discussies kwamen neer op een standpunt pro medische abortus of de keizersnede. Katholieke artsen die de katholieke doctrine als uitgangspunt namen, voerden een pleidooi tegen medische abortus. Zij verwezen naar het katholieke gebod “gij zult niet doden” dat in hun ogen de fundamentele basis van de christelijke moraal vormde. Volgens deze artsen had ieder wezen, hoe klein of zwak ook, recht op leven. Zij toonden zich grote voorstanders van de keizersnede, omdat dat de enige operatie was die 2 levens kon redden, ook al was de overlevingskans voor vrouwen klein.
Liberale artsen rechtvaardigden medische abortus onder meer door te wijzen op de minderwaardigheid van ongeboren leven. Foetussen, vegetatieve wezens en parasieten die ten koste van de moeder leven, moeten volgens hen nog bewijzen dat ze buiten de baarmoeder kunnen leven, laat staan dat ze een maatschappelijke bijdrage kunnen leveren. Liberale artsen waren bij een keuze tussen twee levens geneigd om te kiezen voor wat zij als het minste kwaad beschouwden: de dood van de foetus.