Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.
Boegbeelden
De liberale beweging telt vele gezichten. Hier vind je biografische informatie over mannen en vrouwen die het liberalisme in België vorm hebben gegeven. De namen van de boegbeelden komen naar voren in de Atlas en het Magazine.
Paul-Emile Janson
Paul-Emile Janson, Brussel, 30.5.1872 – Buchenwald (Duitsland), 3.3.1944
Advocaat, stafhouder; volksvertegenwoordiger (1914-1936), minister (1920, 1927-1934, 1939-1940), eerste minister (1937-1938), minister van Staat (1931).
Paul-Emile Janson studeert rechten aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) waarna hij aan de slag gaat als advocaat. In 1911 engageert hij zich in de politiek en stapt daarmee in de voetsporen van zijn vader, de progressistische leider Paul Janson. In 1914 wordt hij volksvertegenwoordiger. Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakt hij naam in Doornik door zijn grote inzet voor de hulpcomités. Bovendien denkt hij samen met enkele medestanders na over de restauratie van de staat na de bezetting. Hij pleit voor een bestuur van nationale eenheid, dat naast de heropbouw ook een aantal hangende maatschappelijke discussies uit de vooroorlogse periode dient op te lossen. Hij krijgt zijn kans in 1918 als hij op vraag van Emile Francqui, samen met de socialistische leider Edouard Anseele, naar Loppem vertrekt om in naam van de politici uit bezet België een eerste politieke analyse aan koning Albert te overhandigen.
Na de Wapenstilstand keert hij terug naar de balie en wordt in 1919 stafhouder. Op politiek vlak zet hij zich direct na de oorlog in voor de wet Vandervelde tegen het alcoholmisbruik. Dertien liberalen kiezen in dit debat uiteindelijk de kant van Janson, waardoor de wet met een nipte meerderheid wordt goedgekeurd. In 1920 neemt hij voor korte tijd het ministerie van Landsverdediging over van Fulgence Masson. Samen met eerste minister Léon Delacroix onderhandelt hij het Frans-Belgisch militair akkoord.
Na een liberale oppositiekuur wordt hij in november 1927 minister van Justitie in de regering van Henri Jaspar. Hij is minister van Justitie van 1927 tot 1931 en van 1932 tot 1934, en is auteur van onder meer de wet op de verplichte gezinstoelagen voor loontrekkenden uit 1930, en de wet op de regeling van het taalgebruik in rechtszaken in 1935. In 1931 is hij benoemd tot minister van Staat.
Zijn standpunt over het onderwijs brengt hem in 1932 op de rand van de uitsluiting uit de partij wanneer hij tegen de afschaffing van de subsidies voor het vrij lager onderwijs stemt. Liberalen en socialisten reageren furieus, maar Janson houdt, met de onverwachte steun van Albert Devèze, stug vol.
Op politiek vlak gaat Janson daarna een moeilijke periode tegemoet. Binnen de Liberale Partij is hij voor velen niet langer welkom. Hij wordt in 1934 vervangen als minister van Justitie en na de liberale verkiezingsnederlaag van 1936 verliest hij zijn zetel in het parlement.
Na een sabbatjaar volgt echter de moeilijke opvolging van de regering-Van Zeeland. Paul-Henri Spaak, Hendrik De Man, Hubert Pierlot en Emile Vandervelde slagen er niet in een nieuwe regering te vormen. Janson, die goede contacten heeft met de socialisten (onder wie zijn neef Paul-Henri Spaak) en de katholieken (onder wie Henri Jaspar), wordt uiteindelijk aangesteld tot formateur. Hij vormt eind november 1937 een klassieke tripartite met hemzelf als eerste minister. De oorlogsdreiging in Europa, de communautaire rellen in het parlement en de dalende conjunctuur die een belastingverhoging noodzakelijk maakt, veroorzaken een scheuring binnen de coalitie en de katholieken stappen na enkele maanden op. Janson biedt het ontslag van zijn regering aan en trekt zich voor een tweede keer terug uit de politiek.
De noodregeringen van 1939 en 1940 doen nog viermaal een beroep op zijn medewerking als minister. Bij het uitbreken van de oorlog is hij opnieuw minister van Justitie en volgt hij in eerste instantie zijn vluchtende collega’s naar Frankrijk. Hij weigert hen te volgen naar Londen en blijft op het vasteland. In 1943, wanneer het Duitse leger de bezetting van Zuid-Frankrijk overneemt van Italië, wordt Janson te Nice gearresteerd en vervolgens gedeporteerd. Op 3 maart 1944 overlijdt Janson in het concentratiekamp Buchenwald in Duitsland.