Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord liever niet.

Scheiding kerk en staat en de schoolkwestie

Bij de oprichting van de partij in 1846 zijn de liberalen het eens over de noodzaak van de ‘reële onafhankelijkheid van het openbaar gezag’ en de organisatie van openbaar onderwijs ‘onder het exclusieve bestuur’ van datzelfde openbaar gezag.

Levensbeschouwelijk unionisme (1831-1846)

De grondwet van februari 1831 legt de verhouding tussen kerk en staat vast met vrijheid van eredienst en de verplichting voor de staat tot financiële tussenkomst in de wedden en pensioenen van bedienaren van erkende erediensten. De katholieken verkrijgen ook de onbeperkte vrijheid van onderwijs. De liberale staat kan op onderwijsvlak een organiserende rol spelen maar de staat dient het initiatiefrecht van de Katholieke Kerk hierin ongemoeid te laten. Voor de katholieken mag de vrijheid van godsdienst bescherming van de Kerk niet uitsluiten en mag de bescherming ook de vrijheid niet schaden.Ook heel wat liberalen zijn ten tijde van het unionisme - met regeringen bestaande uit zowel katholieke als gematigde liberale ministers - aanvankelijk nog overtuigd dat het verwerpen van een doorgedreven verstrengeling van kerk en samenleving, geen totale onverschilligheid vanuit de overheid ten aanzien van de Katholieke Kerk hoeft te betekenen. Slechts een minderheid is een fervent voorstander van een totale scheiding van kerk en staat. De eerste Belgische regeringen bezorgen de Katholieke Kerk dan ook een geprivilegieerd statuut via wetgevende of reglementaire maatregelen.2

Het meest sprekende voorbeeld van de transactiepolitiek van de unionistische regeringen (1831-1846) is de organieke wet op het lager onderwijs van 1842 waar slechts drie liberalen tegen stemmen. De liberalen worden tevreden gehouden met de bepaling dat gemeenten verplicht een lagere school moeten inrichten en er dus openbaar onderwijs ingericht kan worden. De katholieken tonen zich dan weer tevreden dat (katholieke) godsdienst een verplicht onderdeel van het programma wordt en dat de Katholieke Kerk gezag krijgt binnen de gemeentescholen. Zo wordt het godsdienstonderwijs in de gemeenteschool onder de controle van de priester geplaatst en verkrijgt de Roomse clerus een algemeen recht van toezicht op de openbare lagere scholen. Bovendien krijgen gemeenten de mogelijkheid vrije scholen aan te nemen, mits de centrale overheid toestemming geeft. De klerikale interpretatie en uitvoering van de wet zorgt al snel voor groeiend ongenoegen bij de liberalen.

Spotprent waarin onderwijzers als marionetten van de clerus worden afgebeeld om de groeiende invloed van de Katholieke Kerk op het lager onderwijs aan te klagen (Méphistophélès, 23 augustus 1840).

Het is voor de liberalen in 1846 meer dan ooit duidelijk geworden dat het unionisme vooral het katholieke natieproject bevoordeelde waarbij de Katholieke Kerk de grondwettelijke vrijheden kon ombuigen tot een bijna-monopolie.3 In zijn toegejuichte openingsrede op het Liberaal Congres dat jaar, windt congresvoorzitter Eugène Defacqz er geen doekjes om: de onverzadigbare ambitie van de clerus om de openbare macht te herleiden tot een ‘levensloos instrument’ moet een halt worden toegeroepen.4

Abstracte theorie en pragmatische praktijk ten tijde van homogene liberale regeringen (1847-1884)

In 1850 wenst Charles Rogier, minister van Binnenlandse Zaken, met een nieuwe wet voor het middelbaar onderwijs het partijprogramma van 1846 voor deze sector in de praktijk om te zetten. De organieke wet geeft de (katholieke) clerus geen algemeen recht van toezicht in de officiële middelbare scholen zoals in de lagere scholen. De geestelijkheid wordt ongeacht de cultus ‘uitgenodigd’ voor godsdienstonderwijs. Het openbaar middelbaar onderwijs wordt dus onder exclusief burgerlijk gezag geplaatst. Het zou voortaan mogelijk worden om in de scholen verschillende godsdiensten te onderwijzen. Een door de bisschoppen georganiseerde boycot is het gevolg. Priesters verstrekken geen godsdienstonderricht in deze scholen zolang niet aan de wensen van het episcopaat wordt tegemoetgekomen.5

De liberale minister Alphonse Vandenpeereboom knielt ten aanzien van een priester voor de wet op het lager onderwijs van 1842 (spotprent in L’Espiègle, 29 december 1867).

In zijn in 1859 uitgegeven doctoraatsverhandeling stelt Jules Bara, toekomstig minister van Justitie, expliciet dat de grondwetsartikelen rond de voorrang van het burgerlijk huwelijk en de vergoeding van de geestelijkheid als enige en strikte uitzonderingen ingaan tegen de ‘absolute’ scheiding van kerk en staat zoals die in de grondwet wordt vastgelegd met de vrijheid van meningsuiting en eredienst. Bara biedt met zijn academisch werk de Liberale Partij een constitutionele en doctrinaire legitimatie voor een doorgedreven laïciseringspolitiek.6

Wanneer de partij in 1857 weer aan de macht komt, ijveren progressistische publicisten binnen de liberale stroming voor een expliciet laïcistisch onderwijsbeleid en een absolute scheiding tussen kerk en staat. Daarbij pleiten deze radicalen vooral voor een herziening van de schoolwet van 1842.7 De doctrinaire liberale regeringen die onder leiding van Charles Rogier en Walthère Frère-Orban tussen 1857 tot 1870 de wacht uitmaken, gaan desondanks nog niet over tot de algehele herziening van de wet op het lager onderwijs. Veel doctrinaire liberalen, zoals minister Alphonse Vandenpeereboom, zijn niet gewonnen voor een herziening van de wet omdat ze aanvaarden of zelfs wensen dat het godsdienstonderricht integraal deel uitmaakt van het openbaar onderwijs.8 De liberale regeringen verkiezen de politiek van ‘administratieve correcties’ op de wet van 1842: ze verlenen gemeentelijke overheden niet langer toestemming om bestaande confessionele scholen aan te nemen. Hierdoor wordt het aantal gemeentelijke scholen steeds groter ten nadele van de aangenomen katholieke scholen.9 De liberale regeringen versterken voorts met wetten rond onderwijsfondsen (1864) en kerkfabrieken (1870) de macht van de staat tegenover die van de Katholieke Kerk.10

Tijdens het Liberaal Convent van 1870 onder het voorzitterschap van Pierre Van Humbeeck vervangt de ‘volstrekte scheiding van staat en kerk’ de ‘onafhankelijkheid van het openbare gezag’ als strijdpunt van de partij. Daartoe dienden, aldus het Convent, onmiddellijk het openbaar onderwijs en de begraafplaatsen gelaïciseerd te worden. Het afschaffen van het cultusbudget is duidelijk nog een stap te ver. De scheiding dient binnen de grenzen van de grondwet te worden volbracht. Aan de vooravond van de verkiezingen van 1878 laat Frère-Orban duidelijk verstaan dat de Liberale Partij geen volledige herschikking van de verhouding tussen kerk en staat nastreeft. De partij positioneert zich onder zijn gezag in de eerste plaats als verdediger van de grondwet en de onafhankelijkheid van de openbare macht.11

Met de liberale verkiezingsoverwinning in juni 1878 ligt de weg naar de herziening van de schoolwet van 1842 open. De nieuwe antiklerikale regering onder leiding van Frère-Orban verstevigt de centralisering en laïcisering van het openbaar onderwijs. Het nieuw opgerichte ministerie van Openbaar Onderwijs wordt toevertrouwd aan Pierre Van Humbeeck. Hij dient in januari 1879 een wetsontwerp in dat naast de inspectie, ook het onderwijzend personeel van de openbare lagere scholen, minstens één in elke gemeente, laïciseert door een diploma van een officiële normaalschool te eisen. Verder schaft de wet de subsidiëring van vrije scholen door de gemeente af en wordt het godsdienstonderwijs voortaan buiten de lesuren maar binnen de schoolmuren, louter op verzoek van de ouders, verstrekt door cultusbedienaren. De priester wordt dus niet volledig verwijderd uit de officiële school. De katholieke reactie is desondanks ongemeen heftig. De wet wordt in juni 1879 door Kamer en Senaat goedgekeurd door een nipte meerderheid. Het episcopaat verbiedt in juni met een herderlijke brief alle huisvaders om hun kinderen naar de gemeentescholen te sturen. Sacramenten worden geweigerd aan het personeel van openbare scholen en de ouders die hun kinderen naar het openbaar onderwijs sturen.12

Dat de regering niet gaat voor een scherp laïcisme blijkt uit het afzwakken van de toepassingsmodaliteiten door Van Humbeeck. Het liberale wetsontwerp krijgt in de concrete uitvoering op basis van toelichtingen van de regering in 1879 duidelijk een minder laïcistisch karakter: zo kan godsdienstonderricht plaatsvinden door onderwijzers wanneer de clerus weigert en blijven kruisbeelden de klaslokalen sieren.13 Deze matigingen door de liberale regering kunnen het uitbreken van een ware schooloorlog niet verhinderen. Tussen 1879 en 1884 mindert Bara als minister van Justitie het cultusbudget en verhoogt hij via verschillende maatregelen de overheidscontrole op de begrotingen en rekeningen van de kerkfabrieken. Eerder dan een doorgedreven laïcisering van de kerkfabrieken en een herziening van de wet, kiest Bara voor een strikte naleving van de bestaande wet op de temporalia van erediensten.14 Hoewel de regering duidelijk probeert gelovigen onder het kiezerskorps niet te zeer te bruuskeren, draaien de parlementsverkiezingen van juni 1884 door de interne verdeeldheid uit op een ramp voor de liberalen. Ze luiden een onafgebroken katholieke regeerperiode van maar liefst dertig jaar in.

Postkaart die de herinnering oproept aan de schoolstrijd van 1879-1884.

Heropflakkering en verdwijnen van scheiding kerk en staat in de officiële liberale partijprogramma’s (1884-1914)

De tweespalt tussen doctrinairen en progressisten leidt uiteindelijk tot een echte breuk met twee rivaliserende partijen. Op het stichtingscongres van de Progressistische Partij in 1887 wordt een uitgebreide reeks van onmiddellijk toe te passen laïciseringsmaatregelen goedgekeurd om de ‘absolute scheiding van kerk en staat’ te bewerkstelligen. Onder de voorgestelde maatregelen valt een herziening van de wetgeving op kerkfabrieken, maar ook het afschaffen van de rechtspersoonlijkheid voor hospitaalcongregaties en seminaries. Congresvoorzitter Paul Janson laat er bij de stemming van het programma geen twijfel over bestaan dat de stellingname voor een absolute scheiding in de ogen van de progressisten automatisch de afschaffing van subsidies aan de erediensten impliceert. Ook de gehavende Liberale Partij vernieuwt in 1894 haar programma met een duidelijk op het progressistische programma gebaseerde eisenpakket rond de scheiding van kerk en staat.15

De verkiezingen van 1894 en 1896 onder het nieuwe kiesstelsel van algemeen meervoudig kiesrecht zijn catastrofaal voor de liberalen. Ze worden platgewalst tussen de Katholieke Partij en de jonge Belgische Werkliedenpartij (BWP). Uiteindelijk verdwijnt de eis van scheiding van kerk en staat uit de prioriteitenlijst van de partij. In 1900 werkt de jonge gematigde Paul Hymans een gemeenschappelijk programma uit om de progressistische en doctrinaire tendensen opnieuw te verzoenen. Over de eis van de scheiding van kerk en staat wordt in het programma geen melding meer gemaakt. De in eenheid herstelde partij erkent hiermee nu ook naar het kiespubliek toe dat een absolute scheiding niet of moeilijk realiseerbaar is binnen de Belgische context.16

Het wetsontwerp van Schollaert (1911) wordt hevig bestreden door liberalen en socialisten.

Om het land te ‘bevrijden’ van de ‘klerikale dominantie’ eisen de verenigde liberalen in 1900 het verdwijnen van klerikale invloed uit openbare scholen. Elke maatregel die de oprichting van confessionele scholen aanmoedigt, dient voor de partij te worden afgeschaft.17 Tegen de eeuwwisseling had de Katholieke Partij inderdaad stappen gezet voor een subsidiëring van het katholiek lager onderwijs door de centrale overheid. Al in 1884 maakt de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, Victor Jacobs, grotendeels komaf met Van Humbeecks wet. Voor Jacobs moet de staat inzake onderwijs zijn eigen opheffing voorbereiden en met een nieuwe wet wordt de organisatie van het officieel lager onderwijs zo veel mogelijk ontwricht. In 1895 maakt minister Frans Schollaert met een wet de godsdienstles voor alle gemeentelijke lagere scholen een verplicht vak, met mogelijkheid tot vrijstelling.18 In 1911 voeren liberalen en socialisten vurig oppositie tegen een nieuw wetsontwerp van Schollaert waarmee hij een min of meer gelijke betoelaging van vrije en officiële lagere scholen wenst te realiseren.

Levensbeschouwelijke matiging tijdens het interbellum

Liberalen en socialisten kunnen het hechte katholieke blok bij de verkiezingen in 1912 ondanks hun kartelvorming niet breken. Hun verzet tegen de subsidiëring van confessionele scholen vertoont aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog reeds de eerste barstjes. Met de lagere schoolwet van mei 1914 zet de Katholieke Partij een belangrijke stap richting een gelijke betoelaging van vrij en officieel lager onderwijs.19 Tijdens het interbellum staan sociaaleconomische problemen op de voorgrond in plaats van de oude levensbeschouwelijke breuklijn. In 1919, kort voor de eerste parlementsverkiezingen volgens algemeen enkelvoudig stemrecht, stemmen de liberalen net als de socialisten in met de opgedreven betoelaging van de lonen van het vrij lager onderwijs door de centrale overheid.20

Al snel blijkt dat de nieuwe politieke verhoudingen - met noodzakelijke coalitieregeringen waar katholieken en niet-katholieken samenwerken - de linkerzijde niet meer toelaten om op deze wezenlijke concessie, het aanvaarden van de subsidiëring van het vrij onderwijs, terug te komen. Het traditionele antiklerikalisme wordt door de behoudsgezinde liberale partijtop, die streeft naar levensbeschouwelijke pacificatie, gematigd. De radicale minoritaire vleugel van de partij, die vooral in Brussel goed georganiseerd is, blijft zich verzetten tegen de subsidiëring van het katholiek onderwijs. Ze kan na de Eerste Wereldoorlog echter nauwelijks nog wegen op de opties van de partij. Hoewel eind jaren twintig, begin jaren dertig het partijstandpunt wat verstrakt, verandert er weinig in de schoolpolitiek van de partijelite.

Gedenkteken voor Arthur Vanderpoorten aan het Koninklijk Atheneum van Lier, opgericht in 1959.

Wanneer in de jaren dertig wordt gewerkt aan het doorbreken van de status quo inzake onderwijswetgeving, speelt de Vlaamse liberale senator Arthur Vanderpoorten een belangrijke rol. De ontoereikende spreiding en infrastructuur van het officieel middelbaar onderwijs, met name in Vlaanderen, wordt in dit tijdsgewricht van toenemende vraag naar geschoolden een dwingend probleem. De oprichting van nieuwe athenea en rijksmiddelbare scholen is immers nog steeds afhankelijk van de goodwill van de ontvangende gemeenten die een aanzienlijk aandeel hebben in de financiering van de infrastructuur. De wet Vanderpoorten van 1937 legt de exclusieve bevoegdheid van de staat over de gebouwen van het rijksmiddelbaar onderwijs vast. De wet wordt door het parlement gestemd binnen een pacificerend kader van overlegde ruilpolitiek tussen de drie partijen.21

De naoorlogse Liberale Partij zwakt antiklerikaal imago verder af

De explosieve naoorlogse groei van het aantal rijksmiddelbare scholen en athenea drijft de concurrentie tussen de netten op. De ‘gedeconfessionaliseerde’ Christelijke Volkspartij (CVP) behaalt in 1950 een volstrekte meerderheid en verlaat tijdelijk het compromismodel. Homogene CVP-regeringen voeren eenzijdig de subsidiëring van het vrij middelbaar onderwijs door de centrale overheid door. Ze verhogen ook de toelagen aan andere confessionele scholen en dijken de groei van het rijksnet in. De Liberale Partij mobiliseert zich net zomin als de Belgische Werkliedenpartij in en buiten het parlementair halfrond tegen de talrijke wetsontwerpen van de minister van Openbaar Onderwijs, Pierre Harmel.22 Wanneer in september 1951 een nationale betoging voor de verdediging van de officiële school doorgaat, besluit het liberale partijbureau alle partijleden slechts uit te nodigen op voorwaarde dat alle politieke of ideologische spandoeken achterwege zouden blijven.23

Rondleiding van de ministers Adolphe Van Glabbeke en Léo Collard en burgemeester Eugène Soudan bij de inhuldiging van de rijksmiddelbare meisjesschool in Ronse (1954).

De socialistisch-liberale regering-Van Acker (1954-1958) herneemt het expansiebeleid in het rijksonderwijs en dijkt de subsidiëring van het vrij secundair onderwijs in. Er is sprake van een slingerbeweging. De katholieke zuil mobiliseert – in tegenstelling tot het passieve weerwerk van de linkerzijde ten aanzien van Harmel – wel overtuigend tegen de socialistische minister van Openbaar Onderwijs, Léo Collard. In augustus 1954 verhit het ontslag uit het rijksonderwijs van 110 interimarissen met een diploma van het confessioneel onderwijs de gemoederen. De liberale partijelite legt ten tijde van de regering-Van Acker geen eigen accenten rond het schoolpolitieke beleid van de coalitie. Dit zorgt voor frustratie in Vlaams-liberale kringen.24

Wanneer in de zomer van 1958 een CVP-minderheidsregering aantreedt, starten de drie partijen onderhandelingen om schoolvrede te bekomen. In november 1958 treden de liberalen toe tot de regering en wordt het Schoolpact ondertekend als basis van de schoolpact-wet van mei 1959. Het Schoolpact brengt een compromis tot stand waarbij een gevoelige verhoging van de subsidies voor het vrij onderwijs wordt gecompenseerd met de gewaarborgde financiering van de scholenbouw van het rijksonderwijs. Naast de expansie wordt ook de neutraliteit van het officieel onderwijs gegarandeerd.25

De oudste partij van België is inmiddels al lang geen bolwerk meer van radicaal compromisloos antiklerikalisme. Toch spreekt uit een opvallende verkiezingsaffiche in 1961 de overtuiging en hoop van partijvoorzitter Roger Motz dat de Liberale Partij met de institutionalisering van het schoolpolitieke compromis nog heel wat stemmen bij praktiserende gelovigen kan (terug)winnen.26 De openlijke identificatie met godsdienstige tolerantie bezorgt de partij bij de verkiezingen van 1961 nog niet direct grote winst. Met de PVV/PLP als brede pluralistische centrumpartij volgt er in 1965 wel electoraal succes.

Verkiezingsaffiche van de Liberale Partij voor de parlementsverkiezingen van 1961.

Oude en nieuwe discussies

Na een lange periode waarin sociaaleconomische vraagstukken de profilering van de liberale partijen bepaalden, treden in de eenentwintigste eeuw levensbeschouwelijke kwesties opnieuw meer en meer op de voorgrond. De Vlaamse liberalen bepleiten de laatste jaren grondwetsaanpassingen om een ‘hardere’ scheiding tussen kerk en staat door te voeren en het seculiere karakter van de staat te versterken.27 In 2016 bepleit de liberaal Patrick Dewael om de tekst van de Belgische Grondwet te laten voorafgaan door een preambule, waarin onder meer de ‘scheiding van geloof en staat’, de ‘neutraliteit van de staat’ en de ‘absolute voorrang van het burgerlijk recht op religieuze voorschriften’ als grondwaarden en principes vermeld staan. Het voorstel van de preambule haalt de eindmeet niet.28 In 2017 maakt voorzitter Gwendolyn Rutten duidelijk dat voor Open Vld alle religies zelfbedruipend dienen te worden en een debat rond een grondwetswijziging daartoe zich opdringt.29

Sinds 1958 is geen sprake meer van een fundamenteel levensbeschouwelijk conflict rond de controle op het onderwijs. Toch is de rol en invulling van (sinds 1988 grondwettelijk verankerde) levensbeschouwelijke vakken in het onderwijs de laatste jaren meer en meer voer voor discussie. In 2019 vraagt Open Vld via een voorstel van Dewael om de positie van de levensbeschouwelijke vakken in de grondwet te herzien. Het voorstel raakt uiteindelijk niet door de Senaat.30 Met het rijzen van oude en nieuwe vragen over de verhouding tussen bewegingsvrijheid van religies – recentelijk in het bijzonder de islam – en de democratische en neutrale staat, lijken de afspraken rond de relatie tussen levensbeschouwing en staat voor de liberalen duidelijk aan herziening toe.

Christoph De Spiegeleer, Liberas, 2021.

Bronnen, noten en/of referenties

1. Els Witte, ‘De constructie van België’, in: Nieuwe Geschiedenis van België, eds. Vincent Dujardin, Michel Dumoulin, Emmanuel Gerard e.a. (Tielt: Lannoo, 2005) 181-182; André Miroir, ‘Jules Bara, novateur. Essai sur la conception des rapports entre l'Église et l'État dans la doctrine juridique belge (1830-1859)’, in: L'Église et l'État à l'époque contemporaine. Mélanges dédiés à la mémoire de Monseigneur Aloïs Simon, eds. Gaston Braive en Jacques Lory (Brussel: Presses de l’Université Saint-Louis, 1975) 446.

2. Witte, ‘De constructie van België’, 174, 177; André Miroir, ‘La doctrine libérale sur l’État, l’Église et la société’, in: Histoire de la laïcité en Belgique, ed. Hervé Hasquin (Brussel: Éditions du Comité d’Action Laïque, 1994) 111.

3. Jeffrey Tyssens, Strijdpunt of pasmunt? Levensbeschouwelijk links en de schoolkwestie, 1918-1940 (Brussel: VUBPress, 1993) 19-20; Witte, ‘De constructie van België’, 178, 184-185.

4. André Miroir, ‘Het Liberaal Congres van 1846’, in: Het Liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, eds. Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin (Brussel/Gent: Delta/Paul Hymanscentrum/Liberaal Archief, 1989) 72.

5. Tyssens, Strijdpunt of pasmunt?, 20-21; Éliane Gubin en Jean-Pierre Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, in: Nieuwe Geschiedenis van België, eds. Vincent Dujardin, Michel Dumoulin, Emmanuel Gerard e.a. (Tielt: Lannoo, 2005) 290-291. 

6. Miroir, ‘La doctrine libérale sur l’État, l’Église et la société’, 112; idem, ‘Jules Bara, novateur’, 440; Gubin en Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, 275. 

7. André Miroir, ‘Le libéralisme et l’Église au XIXe siècle. Contribution à l’étude des rapports entre l’Église et l’État’ (PhD diss., ULB, 1980) 173.

8. Gubin en Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, 272, 289.

9. Jeffrey Tyssens, ‘Boegbeeld van de doctrinaire liberalen. Walthère Frère-Orban (1812-1896)’, in: Liberale leiders in Europa. Portretten van prominente politici in de negentiende en vroege twintigste eeuw, ed. Patrick Van Schie (Amsterdam: Boom, 2008) 156.

10. Gubin en Nandrin, ‘1846-1878. Het liberale en burgerlijke België’, 288, 300-301.

11. Ibidem, 276, 278-280, 293; Jeffrey Tyssens, Om de schone ziel van ’t kind … Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek (Gent: Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998), 59; Miroir, ‘Le libéralisme et l’Église au XIXe siècle’, 198-200.

12. Gita Deneckere, ‘Nieuwe geschiedenis van België, 1878-1905’, in: Nieuwe Geschiedenis van België, eds. Vincent Dujardin, Michel Dumoulin, Emmanuel Gerard e.a. (Tielt: Lannoo, 2005) 480-484; Tyssens, Strijdpunt of pasmunt?, 22-23.

13. Jacques Lory, ‘La résistance des catholiques belges à la “loi de malheur”, 1879-1884’, in: Revue du Nord, 266 (1985): 730-731; Tyssens, Om de schone ziel van ’t kind, 61, 65-67.

14. Miroir, ‘Le libéralisme et l’Église au XIXe siècle’, 222, 224, 226.

15. Ibidem, 242-244; Congrès libéral progressiste de Belgique: séances des 29 et 30 mai 1887 (Brussel: Impr. des Travaux Publics, 1887) 124-126.

16. Miroir, ‘Le libéralisme et l’Église au XIXe siècle’, 245-246; Baudouin Groessens, Laïcité et enseignement primaire en Belgique (1830-1914): de l'affrontement au pluralisme. Volume 2 (Phd diss., Université Catholique de Louvain, 2004) 465.

17. Eugène Goblet d’Alviella, Récentes tentatives d’union libérale (1894-1904) (Brussel: Weissenbruch, 1904) 29.

18. Tyssens, Om de schone ziel van ’t kind, 83, 87.

19. Ibidem, 93, 97.

20. Tyssens, Strijdpunt of pasmunt?, 50-55.

21. Ibidem, 202-204; Tyssens, Om de schone ziel van ‘t kind, 111-113, 124-127, 129-133.

22. Tyssens, Om de schone ziel van ‘t kind, 139-141, 161-162.

23. Jan Fransen en Liesje Raemdonck, ‘De liberale partij en de schoolkwestie: schoolstrijd, schoolpact en oprichting van PVV-PLP (1945-1961)’, in: Het schoolpact van 1958. Ontstaan, grondlijnen en toepassing van een Belgisch compromis, eds. Els Witte, Jan De Groof en Jeffrey Tyssens (Brussel: VUB Press, 1999) 539.

24. Ibidem, 541-542; Vincent Dujardin en Michel Dumoulin, ‘Maakt eendracht nog altijd macht? 1950-1970’, in: Nieuwe Geschiedenis van België, eds. Vincent Dujardin, Michel Dumoulin, Emmanuel Gerard e.a. (Tielt: Lannoo, 2005) 1411-1413.

25. Tyssens, Om de schone ziel van ‘t kind, 185-194; Dujardin en Dumoulin, ‘Maakt eendracht nog altijd macht? 1950-1970’, 1415.

26. Ruben Mantels, ‘Stemmen in de golden sixties. De Liberale Partij tegenover de kiezer (1958-1973)’, in: LA Cahier. Verkiezingskoorts. De strijd om de kiezer in de Belgische politiek (19de-21ste eeuw) (Gent: Liberaal Archief/Liberas, 2018), 57; Marcel Bots, ‘Laïciteit en onderwijs’, in: Het Liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, eds. Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin (Brussel/Gent: Delta/Paul Hymanscentrum/Liberaal Archief, 1989), 160.

27. Alain Vannieuwenburg, ‘Grondwetsherziening: het labyrint van de relatie overheid en levensbeschouwingen’, in: deMens.nu Nieuws, 25 april 2019, geraadpleegd 20.5.2021.

28. ‘Scheiding van kerk en staat: naar een (werkelijk) neutrale grondwet? Interview met Thomas Leys (coördinator studiedienst Open Vld)’, in: BelConLawBlog, 25 januari 2017, geraadpleegd 7.5.2021.

29. ‘Open VLD wil financiering religies door overheid stopzetten’, in: vrtnws.be, geraadpleegd 8.5.2021. 

30.  Alain Vannieuwenburg, ‘Grondwetsherziening: het labyrint van de relatie overheid en levensbeschouwingen’.

1 2 3 4 5 6 7 8 9

Hoe verwijs je naar dit artikel?

Christoph De Spiegeleer, "Scheiding kerk en staat en de schoolkwestie", Liberas Stories, laatst gewijzigd 28/02/2023.
copy url

Colofon

Liberas Stories is een realisatie van cultuurarchief Liberas. Het werd ontwikkeld door Josworld en Webdoos naar een concept van Ruben Mantels. Aan de hand van een ‘Atlas’ en een ‘Magazine’ vertelt Liberas Stories de geschiedenis van het liberalisme en worden de collecties van Liberas gepresenteerd. Deze website werd gelanceerd in juni 2021 en is sindsdien verder uitgebouwd.

De inhoud van dit portaal is bestemd voor Liberas’ erfgoedgemeenschap, maar ook voor studenten, onderzoekers en journalisten en voor iedereen die ons erfgoed wil ontdekken. Het is geen catalogus van onze collectie: die vind je op liberas.eu.

Liberas heeft geprobeerd alle rechthebbenden op beeldmateriaal te contacteren. Personen of organisaties die zich alsnog in hun rechten voelen geschaad nemen contact op met Liberas vzw, Kramersplein 23, 9000 Gent.

Alle teksten op deze website mogen hergebruikt worden mits het overnemen van de auteurs- en bronvermelding. Alle opmerkingen met betrekking tot Liberas Stories - vragen, aanvullingen, correcties, suggesties voor nieuwe bijdragen - zijn welkom op info@liberas.eu. 

Volg ons op