De Tweede Wereldoorlog zorgt voor een groot hiaat voor de uitbouw van de Liberale Partij. Genekt omdat enkele sleutelfiguren tijdens de oorlog omgekomen zijn, is de partij in de eerste naoorlogse jaren wat stuurloos. Hier en daar duiken een aantal scheurlijsten op. De redenen voor scheuring lijken eerder om interpersoonlijke conflicten te gaan dan om grote ideologische hangijzers. Tekenend voor de periode is de electorale strijd die zich afspeelt in het arrondissement Veurne-Diksmuide-Oostende voor de verkiezingen van de jaren vijftig en zestig. Bij de parlementsverkiezingen van 1954 zien we bijvoorbeeld dat de oorlog, die intussen toch al 10 jaar voorbij is, nog steeds als politieke hefboom wordt gebruikt. De kiesstrijd tussen Adolphe Van Glabbeke, het lokale kopstuk, en Prosper Vandenberghe gaat er bij momenten ongemeen hard aan toe, met wederzijdse beschuldigingen van incivisme. Vandenberghe is in Oostende bekend (of eerder berucht) als vrijdenker. In zijn krant Het Visscherijblad neemt Vandenberghe vaak geen blad voor de mond, waarbij hij meer dan eens in het vaarwater zit van Van Glabbeke.4 Zowel bij de parlementsverkiezingen van 1954 als de gemeenteraadsverkiezingen van 1958 komt Vandenberghe op met zijn partij Onafhankelijke Liberalen. De kiesstrijd die ontstaat uit deze scheuring is een van de hardste van die tijd, waarbij zelfs familiebanden aangetast raken. In 1961 duikt er onder leiding van Maurice Quaghebeur opnieuw een liberale scheurlijst op. Quaghebeur was eerder al liberaal parlementslid maar richt uit ontevredenheid met de lijstverdeling zijn eigen partij Onafhankelijken en Middenstanders op. Opnieuw wordt er hevig gestreden tussen de liberalen.
Het gebeurt wel vaker dat afgescheurde liberalen een doelgroeppartij oprichten. Zo richt André Wymeersch, een verontwaardigde liberaal, in 1965 in het arrondissement Kortrijk de partij Unie der Zelfstandigen op. Een persoonlijk conflict (omwille van de lijstverdeling) zorgde ervoor dat Wymeersch zijn eigen weg insloeg.