De Belgische casus verschilt van de Britse, omdat het kolonialisme er geen gevolg is van een regeringsideologie, maar wel van het handelen van een vorst. Zonder de persoonlijke ambitie van Leopold II was België nooit een koloniale mogendheid geworden. De imperialistische drang van Frankrijk of Groot-Brittannië is België vreemd. De heersende opinie in de liberale middens van de jaren 1860 en 1870 is zelfs antikoloniaal: zowel principieel, politiek als economisch kantte men zich tegen de expansionistische politiek van de Europese mogendheden.1
Als de koning op private wijze - op geniale wijze, volgens veel tijdgenoten - een reusachtig gebied in Centraal-Afrika verwerft, verandert de situatie. Er ontstaat een koloniale lobby en een politiek debat waarin ook de liberalen kleur moeten bekennen.2 Maar het debat is complex. Sommige liberalen zijn voorstander van de kolonisatie, maar gekant tegen het bewind van Leopold II, dat ze despotisch noemen. Anderen, zoals Walthère Frère-Orban, regeringsleider tussen 1878 en 1884, hebben minder problemen met de vorst, maar zien in het koloniseren geen politieke doelstelling.3 Nog anderen zien een verband tussen de sociale kwestie en de kolonisatie, tussen binnen- en buitenlandse politiek. Nieuwe afzetmarkten en uitwijkmogelijkheden zijn volgens hen nodig om de binnenlandse spanningen en democratische onrust te kunnen bezweren.
Typerend is het programma van de volksvoordrachten van het Willemsfonds Brugge. Op 2 september 1895 wordt er een betoog gehouden 'Tegen de colonisering van den Congo', een dag later kunnen de Willemsfondsers luisteren naar het tegenovergestelde standpunt, 'Voor de congocolonisering'.4
Na 1905 ontstaat er zware internationale kritiek op de wreedheden die plaatsvinden in de Onafhankelijke Congostaat. Dat leidt tot politieke hoogspanning over de kolonie. Aan liberale zijde komt de kritiek vooral van Georges Lorand, parlementslid, maar ook hoofdredacteur van La Réforme, het belangrijkste liberale antikoloniale orgaan, dat ongeveer vijfenzeventigduizend lezers bereikt. Interessant is dat Lorand zijn principiële, humanitaire kritiek koppelt aan twijfels rond de economische en politieke belangen van de kolonisatie. Hij is een van de liberalen die niet gelooft in ‘imperial liberalism’.5
Ondanks de campagne - die soms eerder anti-Leopoldiaans dan antikoloniaal is - halen de voorstanders van de kolonisatie geleidelijk de overhand. Een jongere generatie vindt het gemakkelijker om te geloven in koloniale grandeur. Een van die jongeren is Paul Hymans, de latere liberale partijleider en staatsman. In zijn Mémoires schrijft hij over zijn contacten met Leopold II en over hoe hij zijn partijgenoten in 1908 overtuigt om voor de ‘reprise’ te stemmen. Als de liberale partij toekomst wil hebben, vindt hij, moet ze voor de overname van Congo stemmen.6